1302, het jaar van de mythe

Het volledige verhaal van de Guldensporenslag 

 Je kan het boek vinden in de boekhandel of rechtstreeks bestellen bij Lannoo, via deze link: https://www.lannoo.be/nl/1302-%E2%88%92-het-jaar-van-de-mythe



Hoe 1302 een jaar voor de geschiedenisboeken werd


1302 is een historisch jaar. Vlaanderen dankt er zelfs zijn feestdag aan: 11 juli, de dag waarop in Kortrijk de Guldensporenslag werd uitgevochten. Lange tijd was 1302 ook het onderwerp van talloze polemieken en mythes. Wat maakt 1302 zo iconisch?

Het verhaal van 1302 begint met het economisch welvarende Vlaanderen dat ten prooi valt van een sluwe Franse koning.

Maar wanneer al lang gistende spanningen in de Vlaamse steden tot explosie komen, stort het Franse bouwwerk in. Niet alleen komt er een einde aan ruim 100 jaar Franse glorie, het conflict zet ook een burgeroorlog in Vlaanderen in gang die de regio zijn economische suprematie zal kosten.

In dit nieuwe boek brengt Rolf Falter het sleuteljaar 1302 weergaloos tot leven. Hij verzamelt de laatste historische inzichten, plaatst de Guldensporenslag in de bredere tijdsgeest en reconstrueert een meeslepend verhaal vol onverwachte wendingen. Falter bewijst dat de feiten rond 1302 ook zonder romantisering tot de verbeelding spreken.

Ten slotte gaat hij in op hoe die feiten eeuwen later toch een eigen leven zijn gaan leiden, van Consciences De leeuw van Vlaanderen tot de Vlaamse feestdag.

Het boek

1302, het jaar van de mythe is verschenen in mei 2023 bij LANNOO. Het boek bevat onder meer de volgende verhalen:


Bij wijze van voorproef: een hoofdstuk uit het boek, met name Hoofdstuk 4, waarin graaf Gwijde van Vlaanderen voor de eerste maal op het toneel verschijnt


Het kasteel van Petegem in Oost-Vlaanderen, dat graaf Gwijde van Dampierre liet bouwen en waar hij ook begraven wou worden (al gebeurde dat niet). Hier op een tekening van Antonius Sanderus uit de zestiende eeuw (zijn werk Flandria illustrata is online uitgegeven door de universiteitsbibliotheek van Gent), toen het al een ruine was. De erfgoedsite van het Oud Kasteel van Petegem vandaag heeft nog de slotgracht van de verdwenen Schelde-meander en wat restanten van Gwijdes kasteel, die gevonden werden bij archeologische opzoekingen. Het kasteel dat er nu staat is van de 18de eeuw. 


 Graaf Gwijde


 Diep ineengedoken in zijn warme kledij bij de kroning van de nieuwe vorst op Driekoningen 1286 in de kathedraal van Reims, zat zijdelings van het altaar ook de oudste van de pairs de France: Guy de Dampierre, graaf van Vlaanderen en markies van Namen. In de Nederlandstalige geschiedschrijving hebben wij al heel lang de gewoonte aangenomen hem ‘Gwijde‘te noemen. Al zou je ook gewoon ‘Guy’ kunnen gebruiken, zoals verscheidene Nederlandstalige kroniekschrijvers van toen, of, in een modernere Nederlandse vertaling, eenvoudigweg ‘Wim’. Gwijdes dagelijkse taal was ongetwijfeld het Frans, want hij behoorde tot de belangrijkste edellieden van het koninkrijk Frankrijk. We weten niet of hij ooit de variant van het Nederlands die in zijn graafschap door het volk gebezigd werd, gesproken of zelfs maar verstaan heeft. 

 Gwijde was op Driekoningen 1286 ongeveer zestig en dus zeer oud. We hebben geen enkel betrouwbaar portret van hem, geen beschrijving, geen indicatie zelfs van zijn lichaamslengte (want zijn graf werd vernietigd in de Franse Revolutie). We hebben wat vermoedens. Uit de verhalen van de kroniekschrijvers en uit zijn daden komt hij voor als een wat opportunistisch heerschap, op zoek naar zijn profijtjes en wat vooruitgang in het leven, niet naar grootse daden. Een plaatsbekleder, geen strateeg.

 

Graaf worden was ook niet het plan van zijn jeugd. Hij moet om en bij achttien geweest zijn toen zijn moeder onverwacht gravin van Vlaanderen werd. Zeven jaar later stierf zijn oudste broer Willem (Guillaume) aan de gevolgen van verwondingen, die hij opliep tijdens een tornooi. Gwijde werd nu eerste opvolger. Zijn vader, ook een Guillaume, was gestorven toen hij zes was. Die was enkel heer van Dampierre, vandaag een dorpje van driehonderd inwoners nabij Troyes in de Champagne in Frankrijk. Vader Dampierre was daarnaast connétable, de stafchef van het leger van de graaf van Champagne. 

 Gwijde was verwikkeld in een ingewikkelde familiegeschiedenis. Het graafschap Vlaanderen, sinds 1191 ook verenigd met het graafschap Henegouwen, was een relatieve grootmacht geweest in het verbrokkelde feodaal noordwesten van Europa. Het was zowel vazal als rivaal van de Franse kroon. Die macht werd gebroken op een bloedhete zomerse zondag, 27 juli 1214, nabij het Noord-Franse dorpje Bouvines. Dat slagveld lag halfweg tussen Doornik en Rijsel, langs de oude Romeinse heirbaan. De Carrefour de l’Arbre, de kasseistrook waarop in onze tijd elk jaar de finale van de wielerklassieker Parijs-Roubaix wordt gereden, ligt in het midden van het strijdperk van toen. 

 In die beroemde veldslag gingen het leger van de graaf van Vlaanderen en van de Duitse keizer ten onder tegenover dat van de Franse koning Filips II (Philippe-Auguste). Diens troepen hadden eerder aan de Loire de Engelse koning teruggedreven. De graaf van Vlaanderen, Ferrand (Fernando eigenlijk, want hij was van Portugal) werd in Bouvines gevangengenomen. Een paar dagen later voerde koning Filips hem in kettingen in een kooi op in een feestelijke triomftocht door de straten van Parijs. Ferrand bleef er twaalf jaar opgesloten. Hij keerde pas begin 1227 terug naar Vlaanderen, waar hij zes jaar later stierf.

 Zijn gravin heette Johanna (Jeanne), en was de eigenlijke erfgename van de graventitel. Ze draagt de bijnaam ‘van Constantinopel’. Haar vader, Boudewijn van Vlaanderen en Henegouwen, was immers een paar jaar keizer van het Oost-Romeinse rijk geweest, toen de kruisvaarders Constantinopel (vandaag Istanboel) veroverd en geplunderd hadden. Hij stierf ergens in het hedendaagse Bulgarije in 1205, met enkel twee minderjarige dochters. Philippe-Auguste maakte van zijn recht als suzerein meteen gebruik om het beheer over Vlaanderen naar zich toe te halen. Hij stelde een voogdijraad samen over Boudewijns oudste dochter, Johanna. Zeven jaar later huwelijkte hij ze uit aan Ferrand. 

 Johanna regeerde over Vlaanderen en Henegouwen in al die jaren dat haar man na 1214 gevangen zat. En ze zou dat blijven doen tot haar dood in 1244, toen ze de vijftig naderde. Het enige kind van Ferrand en Johanna, een dochter, was toen al overleden. Dus ging de titel van gravin over naar Johanna’s jongere zus Margareta (Marguerite). Die was toen al tweeënveertig, maar zou nog vijfendertig jaar leven, tot haar dood begin 1280

 Ze was elf in 1213 toen ze vernam dat de koning van Engeland haar opeiste, om aan zijn hof te verblijven, als ‘waarborg’ voor zijn financiële bijdragen aan zijn alliantie met de graaf van Vlaanderen tegen de Franse koning. Margareta verbleef toen in Henegouwen, bij één van haar voogden, de edelman Bouchard. Dat was de tweede zoon uit de familie van de heerlijkheid Avesnes (vandaag een gemeente van vierduizend inwoners in Frans Henegouwen zo’n veertig km onder Mons). Bouchard was tweeënveertig, opgeleid tot geestelijke, en kanunnik geworden. Maar hij had vrij snel de kap ingeruild voor het harnas. Hij was sterk, sluw en goed opgeleid, op dat moment waarschijnlijk de machtigste man van Henegouwen.

 De kroniekschrijvers verhalen dat beiden op een dag aan het einde van de winter van 1213 de mis bijwoonden in het kasteel van de graven van Henegouwen in Le Quesnoy (een stadje halfweg tussen Avesnes en Valenciennes, vandaag vlakbij de grens met België). Daar werden ze door een priester, een broer van een ridder in Bouchards dienst, prompt gehuwd. Margareta ‘lachte en speelde’ tijdens het banket die avond en ‘omhelsde Bouchard op een wijze die de omstaanders met schaamte vervulde.’ Aan het eind van het feest trokken ‘vele edelen en machtige mannen’ met kaarsen naar boven, betraden de kamer waarin Bouchard en de elfjarige Margareta zich hadden teruggetrokken. Naar aloud gebruik bij eerste huwelijksnachten in hogere kringen, kwamen ze vaststellen ‘dat beiden samen naakt op het bed lagen.’

 Zeer snel nadien, na Bouvines en de opsluiting van graaf Ferrand in 1214, begon Bouchard van Avesnes te eisen dat zijn echtgenote een deel van het dubbele graafschap zou mogen regeren, minstens Henegouwen. Hij organiseerde zelfs een legertje dat van daaruit Vlaanderen binnenviel. Johanna ging in verzet en vroeg de paus het huwelijk van haar zus te ontbinden, omdat Bouchard in zijn jongere jaren de belofte van celibaat had gedaan. De paus gaf haar gelijk. 

 Bouchard en Margareta namen de vlucht naar een bondgenoot, de graaf van Luxemburg, en huisden een paar jaar in het kasteel van Houffalize. Ze bracht er twee zoons op de wereld, nog voor zij zeventien was. In 1219 slaagden soldaten van gravin Johanna er echter in Bouchard gevangen te nemen. Ze dwong hem tot scheiding en vond een nieuwe partner voor haar zus: de al vermelde heer van Dampierre, Willem. Die bezorgde Margareta nog eens vijf kinderen, onder wie drie zoons. De latere graaf Gwijde was de tweede zoon.

 Bouchard geraakte na zijn gevangenneming en scheiding in de vergetelheid, en zou finaal op verzoek van Johanna vermoord zijn. Maar toen Margareta, zelf al tweeënveertig, in 1244 onverwacht toch nog de nieuwe gravin van Vlaanderen en Henegouwen werd, begon vooral de oudste overlevende zoon van Bouchard, Jan (Jean d’Avesnes), zelf inmiddels zesentwintig, zijn rechten op te eisen. Hij was gehuwd geraakt met Aleid van Holland, uit de grafelijke familie daar in Den Haag. Aleid was ook de eerste maecenas van dichter Jacob van Maerlant, afkomstig uit Brugge.

 Het werd een lange strijd tussen de Dampierres en de Avesnes, die zeventig jaar zou aanslepen. Ze legden initieel, in 1246, hun familiedispuut voor aan de Franse koning, Lodewijk IX, ook al behoorden heel Henegouwen en het stuk van Vlaanderen ten oosten van de Schelde tot het Heilig Roomse Rijk en dus de voogdij van de Duitse koning en keizer. Lodewijk stelde meteen voor het machtsblok aan zijn noordergrens op te splitsen: Vlaanderen voor de Dampierres, Henegouwen voor de Avesnes. 

 Beide partijen verwierpen het compromis. Het kwam tot oorlog. Bij een heuse veldslag nabij Westkapelle op het eiland Walcheren in 1253 namen Hollandse troepen in dienst van Jan van Avesnes Gwijde zelfs gevangen. Ze sloten hem drie jaar op. Gwijde geraakte in de strijd gewond aan zijn hiel en zou de rest van zijn leven manken. Vlaanderen moest Zeeland afstaan aan de graven van Holland, zoals later zou blijken definitief. 

 In 1256 aanvaardde gravin Margareta het oordeel van koning Lodewijk als compromis voor na haar dood, in ruil voor de vrijlating van Gwijde. Die laatste werd eind 1278, nadat zijn moeder de titel afstond, graaf van Vlaanderen. Maar hij moest ruim een jaar later, bij Margareta’s dood op 10 februari 1280, Henegouwen overlaten aan de zoon van de inmiddels overleden Jan d’Avesnes. De nieuwe graaf Gwijde had voortaan zijn handen dus meer dan vol met de strijd tegen zijn buren, Hengouwen in het zuiden, Holland in het noorden.


 Zijn lange leven lang is graaf Gwijde ook bezig geweest met het plaatsen van zijn kinderen. Dat waren er zestien die de volwassen leeftijd bereikten, telkens acht bij twee echtgenotes. Een ongekend aantal in een tijd waarin de helft van de geboren kinderen de leeftijd van achttien niet haalde. Zijn eerste vrouw, Mathilde van Bethune, stierf in 1264, vijfendertig jaar oud.  Gwijde hertrouwde met Isabella van Luxemburg, erfgename van het kleine graafschap Namen. Voortaan was hij ook marquis de Namur, en controleerde hij een gebied aan de andere kant van Henegouwen. Isabella was zeventien jaar jonger, maar zou nog voor hem overlijden.

 Zijn oudste zoon, Robrecht (Robert) van Bethune, kon Gwijde uithuwelijken aan een dochter van Charles van Anjou, een broer van de Franse koning Lodewijk IX.  Gwijdes tweede zoon, Willem (Guillaume) huwde de dochter van Frankrijks connétable (stafchef van het leger) Raoul de Nesle. Zijn derde, Jan (Jean), kon prins-bisschop van Metz worden, nadien prins-bisschop van Luik. Van zijn vierde zoon, Boudewijn, vernemen we weinig. Zijn vijfde zoon, Filips (Philippe) schopte het tot graaf van Chieti en Loreto in de Abruzzen, in het koninkrijk Napels, waar Charles van Anjou (de schoonvader van Robrecht) koning was geworden. 

 De eerste zoon uit het tweede huwelijk, Jan (Jean), mocht graaf worden in Namen, de erfenis van zijn moeder. De tweede, Gwij de(Guy), kreeg de rechten op het graafschap Zeeland, die inmiddels echter naar de graaf van Holland waren overgegaan. Hij vestigde zich in het kasteel van Montaigle, dat zijn vader voor hem kocht, diep in de bossen in de buurt van Dinant. Hij wordt daarom ook Gwijde van Namen genoemd.

 Dochters van de graaf geraakten uitgehuwelijkt aan de graaf van Gulik, de graaf van Holland, de hertog van Brabant, de koning van Schotland en eentje heel kortstondig – zoals we zullen zien – aan de koning van Engeland.  Een zesde dochter werd non, in het (in de Franse Revolutie verwoeste) cisterciënzerklooster in Flines, ten noordoosten van Douai.  Dat was door gravin Margareta opgericht, en ze lag er ook begraven. 

 Met zijn vele kinderen bouwde Gwijde een dynastiek netwerk uit. Dat verbond hem met de entourage van de kroon in Parijs, maar ook met de hoogste adel in het noorden van Frankrijk, en evenzeer met de buur-vorstendommen binnen het Duitse Rijk.  Om al die activiteiten en maneuvers te kunnen ontplooien en een respectabele levensstandaard te onderhouden was Gwijde altijd op zoek naar geld om zijn schulden af te betalen. Die ging hij bij iedereen aan, van Italiaanse bankiers via de financiële dynastie van de Crespins in Arras over de Vlaamse stadsbesturen, tot zelfs individuele bourgeoises van Gent die hem al eens aan een klein voorschotje hielpen. In dat permanent schuifelen met afbetalingstermijnen was hij weliswaar niet anders dan de andere grote heren van zijn tijd, de koningen van Frankrijk en Engeland inbegrepen.

  Gwijde lijkt zich ook geschikt te hebben in de rol van hondstrouwe vazal van zijn suzerein, de koning van Frankrijk, die sinds de slag bij Bouvines veel machtiger was dan de graaf van Vlaanderen. Gwijde ging met Lodewijk IX in 1270 mee op diens kruistocht in Tunis, waar de Franse vorst overleed. Hij reisde minstens viermaal mee naar het zuiden met de zoon en opvolger, Filips III, in diens tribulaties rond de Iberische koninkrijken Castilië, Navarra en Aragon. 


  De laatste maal was dat in 1285, tijdens een mislukte veldtocht tegen de koning van Aragon. Koning Filips, amper veertig, overleed op 5 oktober in Perpignan, aan de voet van de Pyreneeën, in een epidemie van dysenterie. Graaf Gwijde begeleidde dus het stoffelijke overschot van zijn koning op de lange terugtocht naar Parijs, naar de necropool van de Franse vorsten in de kerk van de abdij van Saint-Denis. Mee met graaf Gwijde in de stoet was de kroonprins, de zeventienjarige Filips. Die had de veldtocht helemaal meegemaakt. In de zomer had hij zelfs formeel de succesvolle Franse belegering van Figueras in Catalonië mogen leiden. Gwijde was, dankzij zijn goede band met de overleden koning, peetvader van Filips IV.

 Hij reisde ongetwijfeld begin januari 1286 ook samen met hem door naar de kroning en zalving in Reims.  Daar, in de koude kathedraal in de vroege uren van de dag van Driekoningen, terwijl de lange kroningsmis haar beslag kreeg, heeft de graaf misschien liggen mijmeren, terwijl hij de nieuwe, uitermate zwijgzame, maar kloekgebouwde jonge koning in het oog hield. We weten het niet natuurlijk, maar het lijkt niet onwaarschijnlijk dat Gwijde in het diepst van zijn gedachten ervan overtuigd was dat hij met de nieuwe vorst haast zeker een rustige oude dag tegemoet ging. Voor zover, uiteraard, de Allerhoogste die hem nog zou gunnen.